Bijvoet & Byvoet Familie vzw (B&B Foundation)

Onze familie geschiedenis over de eeuwen heen

Artikelen over de familie

De teuten uit Duitse Gewesten


In dit artikel de studie van Jozef Mertens met de titel: 'Handel en wandel van de teuten in Duitse gewesten'. Opvolger van zijn boek 'De vier dorpen van de Bank van Pelt.


De studie heeft als titel: 'Handel en wandel van de teuten in Duitse gewesten' en als subtitel: 'Studie van de migratie van "Brabanders" en "Luikenaars" tijdens de 16e -19e eeuw.
Het boek is verschenen in 1995, bevat 500 (sic) bladzijden en is een publicatie (nr.14) van de v.z.w. Museum Kempenland te Lommel. ISBN: 90-75555-01-6, D/1995/411/21
Desgevraagd bleek het boek niet meer verkrijgbaar, maar kan nog (2013) worden geleend bij diverse bibliotheken, zoals de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (tegenwoordig zelfs via plaatselijke bibliotheken).

Alhoewel in deze studie onze familieleden zeer sporadisch voorkomen is het boek toch grondig doorzocht, ook naar aangetrouwde familie, met als doel de stamboom te completeren. Daarnaast is en blijft de kennis van de teuten en hun handel (en vooral wandel) voor onze familiegeschiedenis interessant.

Inleiding

De inleiding van het boek bevat een kernachtige beschrijving van het ontstaan van de teutenhandel. In dit artikel zijn steeds de meest voor onze vereniging interessante bladzijden opgenomen.

blz.5
Sedert de late middeleeuwen werden vooral nageboren boerenzonen wegens de armtierige Kempense zandgronden en wegens de verdoken werkloosheid, een gevolg van een toenemende bevolking, gedwongen naar een bijverdienste uit te kijken: ter plaatse bijvoorbeeld als spinner of wever, elders als vrachtrijder of handelaar, of definitief uit hun geboortestreek te emigreren.

In het gebied dat min of meer met de driehoek Mol-Eindhoven-Weert samenvalt, heeft men zich eeuwenlang in opmerkelijke en stijgende mate op ambulante handel toegelegd. Het gaat hierbij om een 40-tal dorpen in het grensgebied van de provincies Antwerpen (vroeger Brabant), Belgisch-Limburg, Nederlands-Limburg en Noord-Brabant.


Die rondtrekkende handel werd destijds in sociaal opzicht niet als minderwaardig aangezien. Onmiskenbaar stonden zij vrijwel overal bij hun buitenlandse klanten te goeder naam en faam. Als bijen uit een korf zwermden die teuten periodiek uit als handelaar-hersteller van koperwaren (later ook ijzerwaren), textielverkoper, kramer met allerlei waar, beestensnijder, haarhandelaar en veekoopman, en streken zij in buitenlandse gewesten neer. In het Rijk waren zij veelal onder de benaming "Brabanders" gekend. Vast staat dat er zich ook in andere regio's van omliggende landen een gelijkaardige ambulante handel als in de Kempen ontwikkeld heeft. Op sommige van die streken in Frankrijk (Auvergne) en Duitsland (Westfalen), waarvan ons nauwelijks wetenschappelijk onderzoek over de oudste periode bekend is, wordt in dit werk de aandacht getrokken, omdat vergelijkende studie de geschiedenis van die handel in een bredere en dus juistere context plaatst, want het gaat hier wel degelijk om een Europees fenomeen.

Het leert ons onder meer dat de detailhandel, vooral de voorziening van het platteland met koper- en textielprodukten die in de vroegere samenleving na voeding tot de meest levensnoodzakelijke waren behoorden, sedert de late middeleeuwen aan een steeds groeiende behoefte beantwoordde en zodoende aan een onstuitbare economische vraag voldeed. Zorgden kooplui, grossiers en leden van de ambachten voor de handel in en over de steden, de rondtrekkenden brachten de produkten vooral aan de man in de kleinste uithoeken van de dorpen, waar sedentaire handelaars ontbraken. Eeuwenlang voorzagen de teuten vooral bewoners van het platteland in het Rijk, de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden en Denemarken in primaire behoeften en een goed deel van hen is in de nieuwe tijd de economisch onmisbare tussenschakel tussen de stedelijke handels- en produktiecentra en de landelijke verbruikers geweest. Beiden waren ten dele op de teuten aangewezen, zowel die consumenten als de producenten en groothandelaars.

In eerdere studies heb ik aan de hand van schepenbankregisters, die ons veel informatie verschaffen, onderzoek naar de teutenhandel van de vier dorpen van de Bank van Pelt (Over- en Neerpelt, Kleine-Brogel en Kaulille) tijdens de 16de en 17de eeuw verricht. Hierbij kon ik op lokaal vlak in de diepte doorstoten.

Zie het desbetreffend artikel op onze website.

In onderhavig prosopografisch werk wordt het terrein sterk verruimd en probeer ik een overzicht te brengen van de handel , die vanuit de gehele teutenregio meer bepaald in het Helig Roomse Rijk gedreven werd.

Teuten als bedreiging voor de plaatselijke gilden

De teuten  met hun ambulante handel betekenden concurrentie voor de plaatselijke gilden. Geen wonder dat er (waarschijnlijk vrij overdreven) reacties te vinden zijn in klaagschriften en dergelijke.

Blz.32
Op 9 juni 1613 stelden de verzamelde kopersmeden van de steden, gelegen in het graafschap Mark, in de stad Kleef een merkwaardige brief op over de Kempense keteldragers.

In een dorp met de naam Pelt (= Overpelt) in Brabant (sic!) waren, zo opperden die stedelingen, wel 350 ketellappers gevestigd, die men doorgaans Uelanders (buitenlanders?) noemde. Omwille van hun groot bedrog mochten zij hun handeltje daar niet meer voortzetten en werden zij er verdreven. Zij verkochten oude produkten voor nieuw, verleidden de kleine man met hun oplap- en poetswerk, brachten meestal ondeugdelijke waar mee, durfden er niet mee op de vrije markt gaan staan, maar liepen er het land mee af, zowel steden als dorpen. Zij haalden het beste tweedehandsmateriaal als oud koper, messing, oude potten en tin uit het gewest en voerden dit naar andere streken uit, om het daar tegen hoge prijs van de hand te doen.

Overal kwam hun bedrog aan het licht en werd hun verboden om hun ambacht nog langer uit te oefenen: niet alleen in hun eigen vaderland, maar ook in Holland, in Kleefse steden als Wesel, Rees en Emmerich, en kort voordien nog in de steden Dortmund en Essen. De inlandse smeden meenden uit betrouwbare bron te weten dat ook in de Bovenpalts (Beieren) en in de Beneden- of Rijnpalts, in de vorstendommen Hessen en Brunswijk, en in het sticht Paderborn niemand van die ambulante handelaars zich mocht laten zien. Precies omdat die buitenlanders elders verdreven werden, deden zij volgens de Markse ingezetenen het graafschap Mark zo veelvuldig aan om er menigeen met minderwaardig goed te bedriegen. Daardoor werd de kostwinning van de plaatselijke smeden ontnomen, die beweerden dat de "Brabanders" toen 3.000 pond potspecie in een depot in Dortmund hadden staan, exclusief wat ze op korte tijd aangekocht en aan ander specie verworven hadden.

Het wordt ons verweten dat we hen weren, aldus de Duitse ambachtslui verder, terwijl zij toch de mensen bedriegen: met ondeugdelijke waar, door te doen geloven dat zij knechten van de stedelijke smeden waren, door valselijk deze of gene gemeente in het graafschap Mark als woonplaats op te geven of door andere leugens. Bovendien zou het iedereen bekend zijn dat het volgens de ordonnanties van hertog Willem (1539-1592) verboden was zulke ketellappers in het graafschap Mark te herbergen of te huisvesten. De inlandse kopersmeden die burgerlijke plichten te vervullen hadden, onder meer van fiscale aard, verlangden dat ook anderen met die lasten zouden bezwaard worden. Omdat de bedrieglijke handel het plaatselijke ambacht zo schaadde, riepen zij de hulp van de vorst in om die Uelanders het land uit te wijzen. Alleszins zou hun handeltje verboden moeten worden en het oude ketelboetersedict herhaald en geafficheerd worden.

Het bezwaarschrift werd door 15 ketelboeters ondertekend: zeven uit Lippestadt, telkens twee uit Soest en uit Unna en telkens één uit Lünen, uit Iserlohn, uit Hattingen en uit Hamm. Gewis moeten de ketellappers voor beroering gezorgd hebben, als men ziet dat ambachtslui uit zeven verschillende steden gezamenlijk tegen hen in `t geweer gekomen zijn.

De aangevoerde redenen om maatregelen te nemen tegen de teuten waren waarschijnlijk zwaar overdreven en vooral bedoeld om de eigen belangen te beschermen. Er zijn dan ook positieve geluiden te horen over de teuten.

Blz. 39
In het midden van 1777 dienden de textielhandelaars van Lechenich en Liblar dan weer een concrete klacht in tegen Brabander Henrick Nathes alias Nat(h)us, een jonggezel die in Lechenich nog altijd met drie knechten werkte. Hij huurde een kamer bij Peter Hemmeler, wat er volgens de inheemse verkopers op wees dat hij niet zinnens was zich blijvend in Lechenich te vestigen en de gemaakte winst in het land te houden. De magistraat had hem ten onrechte het burgerrecht verleend, omdat hij zo ingezeten handelslui tegen het edict in commercieel benadeelde. De hofkanselarij in Bonn gaf Lechenich op 2 juli 1777 14 dagen tijd om hierop te reageren.
Het antwoord was voor de magistraat en haar (gewijzigde) houding tegenover de Brabanders veelzeggend:

  1. Er bevinden zich hier geen Brabanders in overtreding.
  2. Men treft hier en in Liblar nog andere lui aan, die de handel van de Brabanders volledig nabootsen (!).
  3. De verwijdering van de ambulante lui benadeelt de stad meer dan hun aanwezigheid. Het gebrek aan concurrentie geeft de aanwezige textielhandelaars immers vrij spel om slechtere kwaliteit duur te verkopen.
  4. In korte tijd zijn hier twee Brabanders gestorven, die hun hebben en houden aan hun knechten nalieten. Voor die erfgenamen is het onmogelijk om de streek op korte termijn te verlaten, omdat zij (bij klanten) nog tegoeden van hun overleden meesters in ontvangst moeten nemen. De magistraat vroeg die knechten een bepaalde termijn te gunnen om hun achterstallen te innen, vermits zij toch niet tot burger aangenomen mochten worden.

De ambtsvertegenwoordiger in Bruhl liet eveneens tegen het einde van juli nog aan Bonn weten dat de textielhandelaars van Lechenich en Liblar er wel heel ver naast zaten. Er hielden zich immers geen Brabanders in Bruhl op. De enige Brabander die er gewoond had, was al drie jaar voordien vertrokken en Frantz Tilles was een Bruhlenaar. De stedelijke verkopers moesten zich nu maar eens rustig houden of anders de Brabantse verblijfplaatsen in Bruhl komen aanwijzen.



Naamlijsten van teuten

Deel I, paragraaf 7 (bladzijde 48) geeft lijsten met teuten in Noordwest Duitsland; het gebied dat grenst aan zowel Nederlands als Belgisch Limburg. In dit gebied zijn afzonderlijke naamlijsten opgesteld voor elke regio.

De naamlijsten zijn uit het boek van Mertens overgenomen met een OCR programma (Optical Character Recognition). Het gevolg is dat er behoorlijk wat "vertaalfouten" voorkomen in de tekst. Voor ons doel om familieverbanden te vinden in deze naamlijsten hoeft dat geen bezwaar te zijn.

Naamlijst van teuten tussen de Rijn en de provincie Limburg (linksrheinisch)

Blz. 51, nr. 48

Op bladzijde 51 onder nummer 48 is opgenomen als teut in Kalkar in de jaren 1612/1632 een bekende naam, namelijk Abraham Smeets, koperslager uit Eksel die gehuwd is met Maria Smeets alias Kenens die in 1600 getrouwd waren in Overpelt en hun zoon Balthus Abrahams en Petronella (gehuwd met Jacop Verelst). Zie ook het boek van Mertens "De vier dorpen" op bladzijde 125.

Naamlijst van teuten ten oosten van de Rijn (rechtsrheinisch)

Blz. 61, nr. 6

Voor een notaris in Schledehausen (bij Osnabruck) werd op 27 maart 1721 een Duitstalig teutencontract opgesteld.

Op 27 maart 1721 verschenen voor de notaris van Schledehausen de Kesselführere aus Braband Laurent Balte Lauckens met zijn zoon enerzijds en Joannes Daris anderzijds, beide partijen afkomstig van Achel in het Land van Luik. Zij gaven te kennen dat zij bishero das Kesselführerambt als getreu met Brudere und Collegae met Participirung, Schaden und Kosten societämdssig hingeführt hadden, maar nu uit elkaar gingen.

Hun compagnie had verder bestaan uit Peter Rasens en Henrick Kock, eveneens "Brabantse" ketelhandelaars. Er werd vastgesteld dat, na aftrek van allerlei kosten, bijvoorbeeld van de leerjaren, nog 1.200 Rijksdaalder aan baar geld over was, dat de twee partijen onder elkaar verdeelden. Daris beloofde de zoon van Lauckens in die Lehre ohnentgeltlich zu nehmen, auch bey wehrender Lehr mit aller Nohtdurft als Kost, Kleider, Linnen und Wülle ohne Praetension eineger Entgeltung zu versorgen, auch jährlich einen unter den Kesselführeren gebrauchlichen guten Tranck Pfennig zu reichen und selbigen um Jacobi 1721 ohne einzige Entgeltung wie die Nahmen haben mag, mit in die Frembde zu nehmen.

Daris moest na afloop van de vier leerjaren de zoon van Lauckens in zijn compagnie laten treden, ja, wan er auch so dan noch nicht capable wäre als er Daris selbsten, soll darum aus der Societät nicht geschlossen werden, es wäre dann aus erheblichen Ursachen als Treulosigkeit, Unterschlag oder so er etwas im Handel straffbahres und dem so dan antrettenden Commercie oder Societät notanter zu wieder und straffbahr wäre, erweislich verübet hätte.

Daris beloofde ook geen andere dan één van de twee zonen van Lauckens in zijn compagnie op te nemen, op straffe van een boete van 200 Rijksdaalder aan de Armen van Osnabruck te betalen. Daris dreef handel in het graafschap Diepholz, in het ambt Fürstenau (ten oosten van Lingen) en in Vörden (boven Osnabrück), en zou nog de schulden betalen in Aken, Bremen en Warendorf.

In een andere overeenkomst van dezelfde dag ging Daris ten behoeve van de weduwe S. Beyvoets akkoord haar zoon mee in de compagnie te laten treden.

Acht jaar later, op 9 november 1729, was Joannes Daris opnieuw voor een notaris van Osnabrück verschenen, samen met Balthasar Lauckens van Achel en Frans Rossens van Leende, gevolmachtigde van Wilhelm Kox die wegens zaken vertrokken was. Die keteldragerscompagnie ging eveneens in vriendschap uit elkaar en moest een som van 1.398 Rijksdaalder verdelen. Daris dreef handel in koper en ijzer in het bisdom Osnabrück en in het graafschap Diepholz.
Als getuigen bij die akte traden Antony Buyvoets en Ludovicus Waegenars op

Naamlijst van teuten in meer noordelijke Duitse gewesten

Naamlijst van teuten die emigreerden van Hechtel-Eksel naar Nederland

 Bovengenoemde naamlijsten zijn ook verzameld in één tekstbestand (.txt), genaamd:

Totale_naamlijst.txt.

Het idee is dat daarmee te zijner tijd gemakkelijker nagegaan kan worden in hoeverre aangetrouwde familie in het boek vermeld worden.

Mocht iemand de kennis en gelegenheid hebben om deze naamlijst om te zetten in een database vorm, dan houden we ons ten zeerste aanbevolen. U kunt hierover contact opnemen met info@bijvoet 



Nogmaals; het wezen van de teutenhandel

Blz.304
Het probleem met betrekking tot de oudste geschiedenis is, zoals gezegd, dat het ambulante fenomeen al volop woedt, wanneer de eerste bronnen er ons over inlichten. Hoe dan ook, de teutenhandel moet in de late middeleeuwen klein begonnen zijn, d.w.z. eenvoudige activiteiten in een min of meer nabije omgeving, waarbij de actieradius in de loop der eeuwen alsmaar uitgebreid werd. De aanwezigheid tot in bijvoorbeeld Mecklenburg-Schwerin is slechts een eindfase. Geleidelijk aan verkende men (vanaf de 15de eeuw) gebieden, die verderaf lagen. Er heerste al vrij vroeg - zeker in de 17de eeuw - grosso modo een opdeling van de gebieden, in tweeërlei opzicht (streken en grotere regio's), waarbij het ene uit het andere gegroeid moet zijn.

De teutenhandel is in oorsprong uit afzonderlijke teuten of alleszins kleine compagnies uit de diverse dorpen in de teutenregio gegroeid: kleinschalig en bekenden onderling. Teuten van het ene dorp zaten over het algemeen in andere, welbepaalde buitenlandse regio's dan die van een ander dorp: Ekselaars bijvoorbeeld in Groningen, Peltenaars in het graafschap Mark. Binnen die regio's had iedere compagnie of teut zijn eigen streek. De grootte van die streek was daarom ook beperkt, met name wat één man of één compagnie aankon: een aantal dorpen, een bepaalde heerlijkheid (Land van Leiningen), ambt (Tecklenburg) of geografisch gebied (Waterland in Holland). Ook al bestond in sommige gevallen als rond Oberursel een grotere organisatie, de handel verliep er evenzeer in opgedeelde streken.

Men zocht in een bepaalde streek klanten. Efficiëntie en commercialiteit vereisten dat wat veroverd werd, ook bewaard bleef, want in het wilde weg rondlopen kan niet productief geweest zijn. Waarom? Het ging hier om vreemdelingen, die sowieso in het buitenland maar ook bij potentiële klanten aanvankelijk een barrière moesten overwinnen. Vertrouwen wonnen zij door eerst krediet te verlenen (zoals zijzelf bij kooplui of producenten krediet verwierven), door regelmatig bij diezelfde klanten terug te keren, zodat er een zekere relatie tussen verkoper en afnemer ontstond, en bewezen was dat het om ernstige en eerlijke handel ging, waarbij beide partijen tevreden waren. Die klantenbinding was essentieel en indien die succesvol verlopen was en een stadium bereikt had, waarbij de klant naar de komst van de teut uitkeek, was het verder een kwestie van regelmatig onderhoud en bijkomende klandizie winnen. Dan was er ook een gewoonte ontstaan, die de aanvankelijk prospecterende handel minder zwaar maakte. Om die reden trok dezelfde teut of compagnie altijd naar dezelfde streek, met de regelmaat van een klok, zeker voor nabijgelegen gewesten normaliter één- tot tweemaal per jaar. Regelmatig beurten overslaan was er niet bij, want dan was de gewonnen klant op andere handelaars aangewezen en de band verbroken.

Allicht om het succes in de streek nog te optimaliseren diversifieerde men het aanbod van waren en diensten: gemengde compagnies met verschillende soorten teuten, bijvoorbeeld een combinatie van lubbers en koperteuten. Daardoor werd de attractie van het aanbod bovendien groter en werd meteen ook een arbeidsverdeling tot stand gebracht. In de Brabantse compagnies treffen we koperteuten en haarhandelaars aan, wat allicht verband houdt met het feit dat die laatsten in de loop van de 17de eeuw nieuw waren en hun klanten, vrijwel zeker in het begin, in de gekende streken van koperteuten gezocht werden. Het was de streek die telde. Of die veraf lag of nabij was, of men er met velen opereerde of alleen. Zijn streek kende men van vader op zoon door en door, niet alleen alle straten en steegjes, maar ook de taal, gebruiken en gewoonten van de klanten. Voor zijn streek vocht men, zoals Houben nog in de jaren 30 van de 19de eeuw in het Luneburgse. Precies omdat zijn vader en grootvader er jaren geopereerd hadden, had hij liet lef en de moed om tegen de Luneburgse smeden in te gaan. Hij kende de tegenpartij, de buitenlandse overheden en de plaatselijke bevolking. Dit maakte hem zelfzeker en zegezeker. Voor die streek vroeg men in het Rijk concessies, als het moest, en streefde men naar een monopoliepositie, als het kon.

Precies omdat de teuten op den duur hun streek zo goed kenden, waren er zovelen die zich definitief in hun gebied, waar ze gebeurlijk al tot aankoop van het poorterschap of tot voorlopige domiciliëring van overheidswege verplicht waren, vestigden. Vandaar die opmerkelijke emigratie van teuten in het Rijk en in de Noordelijke Nederlanden. Men opereerde in alle mogelijke territoria, maar de definitieve vestiging vond bij voorkeur in katholieke gebieden plaats. Vele ongetrouwde teuten leerden in hun operatiegebied hun toekomstige vrouw kennen. Niet-weinigen ook zijn er moeten trouwen en in een enkel geval lijkt het erop dat er een dubbel leven op nagehouden werd: in zijn geboortedorp en in zijn handelsstreek.

Wikipedia: Teilfigur Tüötte der von Anne Daubenspeck-Focke 1988 geschaffenen Figurengruppe Bergmann, Tüötte und Bäuerin mit Kind beim Haus Telsemeyer in Mettingen, Kreis Steinfurt, Nordrhein-Westfalen, Deutschland.
<=

Opvallend zijn de teuten, die met dochters van koop- of ambachtslui en meer nog met herbergierdochters getrouwd zijn. In sommige gevallen zijn we bijna geneigd te geloven dat er een bepaalde strategie achterstak om de zaak in handen te krijgen. Die huwelijken houden echter veelal verband met het feit dat de koperteut bijvoorbeeld veel bij een bepaalde leverancier aan huis kwam, omdat hij daar zijn waren betrok, en teuten vooral in herbergen een onderkomen zochten. Bepaalde herbergen waren voor de teuten immers de centrale punten, vanwaaruit zij hun streek uitkamden. Die herbergen deden dan vaak niet alleen als rust-, eet- en drankgelegenheid dienst, maar ook als opslagplaats en tref- en knooppunt waar men streekgenoten kon vinden, zaken bespreken, berichten achterlaten of ophalen, kortom een tweede domicilie. In gebieden waar veel teuten of grotere compagnies werkzaam waren, bijvoorbeeld rond produktiecentra als Oberursel, werden de herbergen belangrijke trefpunten, die er niet zelden al in handen van geemigreerde teuten gekomen waren. Over het belang van die herbergen heb ik het in deel III al uitvoerig gehad.

Het geheel van een aantal omliggende streken, waar constant streek- en soortgenoten rondliepen, de diaspora van definitief uitgeweken teuten, over die streken verspreid, en die trefpunten vormden als het ware een vast kader, waarbinnen een teut zich niet totaal vreemd kon bewegen. Dit netwerk dat in de loop der jaren alsmaar uitbreidde, bood hem een zekere "infrastructuur", waarop hij in geval van nood - van welke aard ook kon terugvallen. Het belang van een teutenhandel lag in het bezit van zulke streek, veel meer dan in de kennis van het vak. Stielvaardigheid en commerciële bekwaamheid werden traditioneel immers van huis uit doorgegeven en vereisten doorgaans helemaal geen bijzonder hoge ontwikkelingsgraad. Zaak was in een streek ingroeien en die dan verwerven. Dan was men van een regelmatig inkomen verzekerd. In zulke streek werden de leerlingen met de stiel, het ambuleren, de klanten en het land vertrouwd gemaakt. Wanneer de tijd gekomen was, werd die streek aan volwassen kinderen overgemaakt, aan familieleden of derden later eventueel verkocht, streken met veel of goede klandizie zelfs voor veel geld.

Door het feit dat de teuten al zo vroeg vele streken beheersten, hielden zij mogelijk ook andere groepen tegen, bijvoorbeeld de Franse colporteurs die kennelijk in de 18de eeuw bijvoorbeeld toch in de Zuidelijke Nederlanden doorbraken, waar de teuten sedert de 17de eeuw al veel minder sterk vertegenwoordigd waren, of de Westfaalse Tödden die de teuten in Nederland op den duur zouden overklassen. Dit systeem van streken en kleine compagnies vereiste (mondelinge, later schriftelijke) afspraken en een erecode. In verband met de bezetting van de diverse streken binnen de diverse gebieden moeten vrij snel afspraken gemaakt of ongeschreven wetten geëerbiedigd zijn, met name over de afbakening van het handelsterritorium. De ene betrad de streek van de andere niet. Slechts weinige gevallen zijn bekend, waarbij liet bezit van een streek niet door derden gerespectcerd werd. Daarom bijvoorbeeld dat nieuwe teuten nieuwe streken moesten zoeken, bijvoorbeeld ten oosten van de Elbe.

Als een samenwerkingsverband opgeheven werd, maakten de gewezen compagnons afspraken wie nog wel en wie niet meer in hun vroegere streek mocht voortwerken. Wel brak onder compagnons ooit ruzie uit, om geld of wegens de verschillende geaardheid van de karakters. Men gedroeg zich in liet buitenland waardig en voornaam, met een certificaat van de plaatselijke schepenbank op zak, een getuigenis van de goede of katholieke afkomst van de houder van dit document, dat tevens als een soort identiteitskaart-legitimatiebewijs dienst deed. Men had niet alleen zijn eigen naam en faam te verdedigen, maar ook die van de groep als geheel.

Een groepsbewustzijn moet alleszins bestaan hebben. Als slechte elementen die goede naam aangetast zouden hebben en het vertrouwen dat de teuten er als "Brabander" bezaten, beschaamd, zou dit de teutenhandel in zijn geheel neergehaald hebben. Binnen de kortste keren zouden de teuten door die slechte faam door de potentiële kopers bij' het "lagere" echelon van rondtrekkenden, leurhandelaars, vaganten, zigeuners enz. geklasseerd zijn, waardoor zij geruïneerd zouden worden. Dat moest ten stelligste vermeden worden: de eer van de groep moest hooggehouden worden. Kortom, concurrentie, stielbederf en oneerlijk, slecht of immoreel gedrag waren in dit systeem uit den boze. Immers zoals elke handel was zeker ook de teutenhandel grotendeels op mondelinge reclame gebaseerd. Vertrouwen en voornaamheid in de ogen van de buitenlandse klanten waren van primordiaal belang. Die laatsten hebben eeuwenlang een bijzonder goede indruk van de teuten gehad. De voorbeelden hiervan in de Duitse gewesten, bijvoorbeeld in de parochieregisters, zijn legio: dominus, honestus vir... Gedragsvoorschriften voor grotere compagnies werden (later) wel eens op papier gezet, maar dat dit moest gebeuren, geeft al aan dat er Iets mis ging of dat men zich tegenover de vele andere ambulanten moest afzetten.


Peltse akte uit 1765 over teutencompagniën

Mocht het idee postgevat hebben dat teuten marskramers zijn die "in hun eentje" langs velden en wegen zwierven; niets is minder waar. In de vorige teksten werden de redenen opgesomd hoe de handel bedreven moest worden om effectief te zijn. Onderstaand een akte uit 1765 waarin de handelwijze van de teuten werd vastgelegd.

Blz.464
Weinige teksten uit het Ancien Régime zijn tot ons gekomen, waarin toenmalige bewoners van de teutendorpen ons directe inlichtingen over de teuten verschaffen. Van de 1óde eeuw is mij één korte mededeling bekend die goud waard is. De onderstaande tekst overtreft door zijn direct en eigentijds karakter, zijn omvangrijkheid en zijn bijzondere informatie alles wat tot op heden in dit opzicht bewaard bleef. Hij duidt ook wezenskenmerken van de teutenhandel aan. In dit onderdeel van een procesbundel vallen niet alleen de benaming "teuten" op, de organisatie van de handel in kleine en exclusief familiale compagnies die verscheidene waren en diensten aanboden, en de essentiële taktiek van klantenbinding door kredietverlening, enz.

=============

1. Dat geheel veel lieden alhier van de Kempen gevonden woorden dew(elke) den meesten tydt van `t jaer buytens lands gaen eenighe handtering oft koophandel dryven.

2. Dat men sulcke luyden alhier noemt Teuten.

3. Dat sy in Holland, Brabant etc. gaen, gesepareert in klyne benden oft compagniën.

4. Dat sy naeradvenant van de grootte hunner streeken gesepareert zyn in klyne benden, dat is dry, vier à vyf oft meer in getal.

5. Dat vele benden ontrent aldenselven handel dryven oft style doen.

6. Jae allemael oft genoemt worden packdraegers, snyders oft ketellappers.

7. Dat de packdraegers `t meeste deel en misschien wel altemael onder hunne compagnie hebben ketellappers oft snyders.

8. Dat de teuten veel borghen oft de lieden op hunne streecke veel crediteren.

9. Dat het alsoo gebeurt dat de selve tueten die lieden aen hun eenighsints verbonden houden om in `t toekomende met hun te handelen.

10. Soedaenigh dat de compagnie der teuten noyt in staet en is om iemand van hunne societeyt te quitteren tenzy der uytgaende uyt de crediten gecoght woorde en den inkomende daerin part en deel moet overnemen.

11. Dat den inkomende alsulck part en deel in die crediten gemeynelyck moet verdienen met in den eersten eenighe jaeren voor niet te gaen, ofte wel dat den selven soo veel te meer in den eersten om aengenomen te woorden moet geven.

12. Dat het getal der gesellen raer oft bynaer noynt vermeerdert en woord door vreemde aen voors. gezellen: dat is dat voors. tueten geene andere lichtveerdigh en sullen aennemen op hunne te nemen.

13. Dat als wanneer het getal der gezellen door eenen vreemden vermeerdert woord, geseyt woord dat dien vreemden gezel die streeke koopt oft in deselve part en deel.

14. Dat altoos in die contracten der tueten gezeyd woord dat sy sigh verbinden om ter eeuwighen daghen te saemen te blyven; en altoos besproocken woord dat soo sy gezellen noodigh hebben, hunne soonen moeten die praeferentie hebben oft desgelyx.

15. Dat den nieuwen gezel naer advenant dat de streke goedt is, eene considerabele somme geldts moet geven.

16. Dat sic somme geldts bysonderlyck voor de streke en niet so seer voor deze handel te leeren gegeven en woord.

17. Dat het principaelste ooghwit van eenen jonghen tuet is part en deel in die streeke t'acquireren en aen hem die societeyt te besorghen voor syne kinderen en kindts kinderen.

18. Dat een gemeyn spreeck woort is onder de tueten: te weten dat die oft deze bende die oft deze streek heeft, en dat de selve goedt oft slecht is.

19. Dat de wetenschap van de handel der teuten van zeer klyn belanck is.

20. Dat den selven (wetenschap) buyten de streeke van gheen oortien weerd en is oft ten minsten niet soo veel en kan weerd zyn om hier oft elders daer by veel te winnen.

21. Dat dien handel door de tueten buyten hunne streeke oft hier te lande noynt gedreven en woord.

22. Dat den handel der teuten sonder societeyt niet gedreven en woord oft niet en kan gedreven woorden.

23. En dat om dieswille dat in societeyt den eenen den anderen recommendeert en omdat sy aen malckanderen weten informatie te geven wat hier oft daer noch kan vercoght oft verdient woorden; waer op die gesellen dan op aen loopen.

24. En omdat sy daerenboven de luyden door borghen oft crediteren verbonden houden om in `t toekomende met hun te handelen.

25. Dat de principaelste oft moeyelyckste konste der teuten noch is het peerde snyden.


Bijlage 4 - Weddenschappen

De heer Mertens heeft voor zijn studie over de teuten de registers van de schepenbank van Pelt doorgespit. Praktisch alle zaken die men vast wilde leggen werden in de registers opgenomen. Over de teuten werd bijvoorbeeld opgenomen wanneer ze vertrokken en waarheen, en vaak wie daarbij gevolmachtigd waren om tijdens hun afwezigheid hun zaken te behartigen.

De schepenbank was in die tijd het aangewezen en enige middel voor burgers om zaken vast te laten leggen. Dus niet alleen zaken die tegenwoordig normaliter op het gemeentehuis, door een notaris of een rechter worden vastgelegd, maar ook bijvoorbeeld simpele zaken als weddenschappen.
In vroeger eeuwen werden weddenschappen afgesloten over bijvoorbeeld toekomstige politieke gebeurtenissen, maar ook het geslacht van komende baby’s kon onderwerp zijn van een weddenschap. Zelfs onze familieleden deden mee aan dit soort weddenschappen.

Blz. 472

est restitueren. Eén keer, in 1623, is ons de afloop niet bekend, maar wellicht volgde een tijdig huwelijk.

In een laatste geval, nl. dat van P. Boeyvoets en D. Renckens, ging het in 1656 om niet minder dan 100 Rijksdaalder voor wie van beiden als eerste in het huwelijksbootje zou treden. Peter Boeyvoets werd in tweevoudig opzicht de gelukkige.

Totale naamlijst

In deze totale naamlijst zijn alle namen verzameld, zodat alle namen met een zoekfunctie kunnen worden gevonden.

 

"
"


» Allemaal zien         » Dia voorstelling