Den Bliwoth leefde in het oude Pruisen, een gebied aan de Oostzee en ten oosten van Polen. Hij was een machtig heerser in de 13e eeuw over Samland met als hoofdstad Koningsbergen (Kaliningrad).
Zijn naam is ontleend aan valken die in deze streek blauwe poten hadden en daarom Blauwvoeten (=Bliwoth) werden genoemd. Koningsbergen werd in oorlogen vaak aangevallen en Bliwoth moest in 1284 zijn gebied opgeven. Als vergoeding kreeg hij een landgoed toegewezen in de buurt van Koningsbergen met bijbehorend kasteel Wundlacken.
De naam "Den Bliwoth" werd in geschriften ook vermeld als Bliwot, Blivot, Blywot, Bliwotte en Bliwote.
De daarop volgende generatie Bliwoth heeft Samland verlaten en begin 14de eeuw ontstond zo de patriciërsfamilie Blivot in Braunschweig (nabij Hannover). Een kleinzoon van Bliwoth heette Johannes Blivod en deze was lid van de stadsraad in 1320 en hij woonde in de Altstadt, in de Beckenwerkersstrasse (Koperwerkersstraat) in "Das hause des Blyvotes". Johannes Blyvod (Blyvoed, Blyvot, Blivot, Blivoet) was de vader van Albrecht en Conrad, die de openbare functie van hun vader overnamen tot 1374. De zonen van Albrecht en Conrad zetelden op hun beurt ook nog in de stadsraad, maar hun nakomelingen trokken weg uit Braunschweig.
Ludeke Blivot uit Lübeck is bijna zeker de stamvader van de familietak die in de Nederlanden ontstaan is. Hij veranderde zijn naam in Blyvoet. Lübeck was het centrum van de vervaardiging van zilverwerk en in Vlaanderen waren er heel bekwame muntmeesters. Er ontstond hierdoor een uitwisseling, Vlamingen gingen in Lübeck werken en Lübeckers kwamen in Vlaanderen zaken doen.
De Vlaamse koperteuten (afstammelingen van Duitse kooplui) waartoe ook de Bijvoet's behoorden, waren vooral gevestigd in Lommel, Neerpelt en Overpelt.
"